‘Buiten de stad vinden ze me een viswijf’

PAROOL-interview door Marcel Wiegman, 20 oktober 2018.

GroenLinkser Judith Sargentini (44) triomfeerde tegen Viktor Orbán, de sterke man van Hongarije, en werd volksvijand nummer één van de Oost-Europeanen. Na 10 jaar in de Amsterdamse gemeenteraad en 10 jaar in het Europarlement is het even genoeg. ‘Eerst maar eens een stukje wandelen.’

Judith Sargentini Beeld Hanna Snijder

Op haar telefoon laat Judith Sargentini een foto zien van een demonstrant in Boedapest. Köszönjük Sargentini staat er op het grote rode bord dat hij in de lucht steekt – bedankt Sargentini. Dat maakt veel goed.

Ze tuurt bedroefd naar het schermpje. “Naar Hongarije hoef ik de komende jaren niet op vakantie,” zegt ze zacht.

Tien jaar lang vertegenwoordigde Sargentini haar partij GroenLinks in de Amsterdamse gemeenteraad, maar haar grote triomf viert ze in Europa.

In het Europarlement werd ze vorige maand toegejuicht, nadat ze twee derde van haar collega’s had weten te scharen achter een strafprocedure tegen de autoritaire Hongaarse premier Viktor Orbán.

Ongekend, zelfs de christendemocraten, die met Orbáns Fideszpartij in één fractie zitten, steunden Sargentini. De beschuldigingen liegen er dan ook niet om: de Hongaarse regering lapt de democratie en de rechtsstaat aan haar laars.

Corruptie heerst, de persvrijheid en de onafhankelijke rechter staan onder druk, terwijl Orbán zich bezondigt aan het organiseren van xenofobe en antisemitische campagnes.

Voor het eerst trekt het Europarlement een streep in het zand.

Maar er is een keerzijde: op de Hongaarse televisie verschijnt nog dagelijks haar beeltenis als erkend vijand van het Hongaarse volk, samen met die van de Joodse Amerikaans-Hongaarse filantroop George Soros en die van Guy Verhofstadt.

“Ongegeneerde Postbus-51-spotjes,” zegt Sargentini. “Onafhankelijke journalisten in Hongarije hebben uitgezocht dat de regering van Orbán er 18 miljoen euro voor heeft uitgetrokken. In werkelijkheid is het alvast een Fideszcampagne voor de Europese verkiezingen van volgend jaar.”

Kranten in Hongarije publiceren het ene na het andere verhaal over de Amsterdamse parlementariër, soms wel vijftien artikelen per dag. Gefundenes Fressen: dat ze zou worden betaald door miljardair Soros – haar verslag over de toestand in Hongarije wordt inmiddels het Soros/Sargentini-rapport genoemd.

Dat ze slechts uit is op wraak omdat het land geen migranten wil toelaten. Dat ze haar studie niet eens heeft afgemaakt.

Met een sip gezicht: “Potverdrie, dat heb ik wél. Ik ben een keurige historicus.”

Voelt u zich bedreigd?
“Het zijn de voorlichters van de regering die dit soort leugens verzinnen. Die houden het nog een beetje netjes, maar uiteindelijk kom je terecht bij het trollenleger en dan komt er van alles.”

“Pas had iemand bedacht dat Judith een Joodse naam is. Dus dan ben je opeens een Joodse hoer die door haar knieën geschoten moet worden. In het parlement liep er beveiliging mee, zolang er journalisten uit Hongarije in het pand waren. Geen Europees land zo agressief als Hongarije.”

Heeft u Orbán nog gesproken?
“Hij had zichzelf uitgenodigd in het parlement, maar kwam pas binnen met zijn gevolg toen we al begonnen waren. Het was een spel. Het was intimidatie. Ik dacht: dat kan ik ook.”

“Na afloop stond er een heel rijtje extreemrechtse parlementariërs klaar voor een selfiemomentje met Orbán. Ik heb me naar voren gedrongen om hem zichtbaar de hand te schudden.”

Ik zie dat u daarvan geniet.
“Het ging met trillende benen, maar als hij zich had afgewend, had ik ook gewonnen.”

Philippe Lamberts, duo-voorzitter van De Groenen in het parlement, zei: vroeger was Orbán mijn held.
“Vroeger was Orbán een veelbelovende, jonge, actieve, liberale leider die het opnam tegen de communisten. Zijn opleiding is door Soros betaald, heel grappig. Ik heb Soros trouwens nooit ontmoet hè. Voordat iemand daar weer over…”

Hoe heeft Orbán zo kunnen ontsporen?
“Ik denk dat het hem vooral om de centen gaat, maar ik wil het niet persoonlijk maken. Het gaat over een regering die zich niet aan democratische standaarden houdt.”

Sargentini is een telg uit een oude Amsterdamse familie. Zesde generatie. Journalist Dick Schaap schreef vijftien jaar geleden de familiekroniek Figuristi Sargentini, waarin hij de weg terugvond naar Giovanni Domenico Sargentini, een Italiaanse gipsgieter uit Bozzano, die zich in de tweede helft van de negentiende eeuw vestigde in de Jordaan.

Judith Sargentini Beeld Hanna Snijder

“Domenico had twee zonen,” zegt ze. “Petrus en Johannes. Toen zijn vrouw overleed, nam Petrus de benen naar Leeuwarden en gingen zijn kinderen naar het weeshuis. Dat is mijn kant van de familie: de zwarte schapen.”

“Eén van de kinderen van Petrus is Dirk, de vader van mijn opa. Aan de andere kant, de kant van Johannes, zit het succes. Dat zijn die loodgieters die je door de stad ziet rijden. Daar zit bijvoorbeeld ook de stadsbouwmeester tussen die de Sandbergvleugel van het Stedelijk Museum heeft ontworpen.”

Giovanni Domenico integreerde zo goed, schreef Schaap, dat bij zijn naasten het vermoeden rees dat hij iets te verbergen had.
“Dat boek was een eyeopener. Ik had me mijn afkomst nooit zo gerealiseerd, ook al omdat ik eruitzie zoals ik eruitzie. Mijn opa, die brouwmeester was bij de Amstel Brouwerij, kon je nog wel voor Italiaan verslijten, maar mijn vader had dezelfde blonde krullen als ik.”

“Mijn moeder vertelde wel dat ze in de jaren zeventig briefjes schreef om aan een woning te komen en zich in allerlei bochten wrong om de huisbaas te overtuigen dat hij echt te maken had met een familie van gezonde witte Nederlanders. Haar ouders hadden een kruidenierswinkel in de Surinamepleinbuurt.”

Hadden Italianen zo’n slechte naam?
“Blijkbaar. Toen ik nog in de Amsterdamse gemeenteraad zat, werd ik aangesproken door Gonny van Oudenallen van Mokum Mobiel, die het had over messentrekkende Italianen.”

“Ik snapte helemaal niet dat dat over mij ging, maar Thijs Reuten van de PvdA, wiens vader Italiaans is en die er nog heel dicht op zijn afkomst staat, ontplofte bijkans. Hahaha.”

“Nou ja, zo nu en dan is het best handig. Als je voor het eerst met mij afspreekt mis je me omdat je naar een ander type zoekt, maar als je het eenmaal doorhebt, vergeet je dat meisje met die niet-sporende achternaam niet meer.”

Voelt u uw lange Amsterdamse familiegeschiedenis?
“Je kunt aan me horen dat ik Amsterdams ben. Buiten de stad vinden de mensen dat geen beschaafd accent. Die vinden mij een viswijf. Ik heb een stevig geluid. Laten we wel wezen: ik ben een kleine vrouw met een schelle stem.”

In het debat sta je dan bij voorbaat met 0-1 achter.
“Zeker als ik me kwaad maak.”

Heeft u daar weleens wat aan proberen te doen?
“Qua stemtraining? Ik heb allerlei trainingen gedaan, maar die niet. Er zijn grenzen. Mensen moeten er maar aan wennen dat vrouwen gewoon een hoger stemgeluid hebben en dat emotie op een andere manier doorkomt dan bij mannen.”

U stond in de Amsterdamse Stopera niet bepaald bekend om uw subtiliteit.
“Ja zeg, ik was 25 toen ik daar begon. Ik ben nu 44, ik heb in de tussentijd echt wel geleerd dat je niet overal meteen bovenop moet springen. Achter de schermen ben ik altijd enorm effectief geweest.”

U bent van de school: ik zal het u nog één keer uitleggen, ook als iemand het gewoon oneens is met u.
“En?”

Heeft u dat van uw vader, onderwijzer en oud-directeur van de Theo Thijssenschool?
“Eerder van mijn moeder. Die heeft het hart op de tong.”

In 2015 kreeg u het nogal voor de kiezen vanwege een tweet waarin u stelde dat het hysterisch was om te veronderstellen dat IS-strijders op vluchtelingenbootjes naar Europa komen.
“Ik had het woord hysterisch niet moeten gebruiken.”

Maar verder staat u er nog wel achter?
“De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding zei zelf: jongens het is niet zo.”

Later bleek het wel zo te zijn.
“Maar toen niet. Waar het mij om ging, was dat werd gesuggereerd dat die boten vol zaten met terroristen. De manier waarop ik het opschreef, was alleen niet handig.”

“Blijkbaar had ik mezelf niet scherp genoeg in de hand en wilde ik een keer iemand lik op stuk geven: hou eens op met je vreemdelingenhaat.”

U bent in Europa vicevoorzitter van de commissie voor terrorismebestrijding.
“Dat ben ik pas sinds vorig jaar. Maar kijk: van Mohammed Bouyeri, die Theo van Gogh vermoordde, tot aan de aanslagplegers op het Joods Historisch Museum in Brussel en die op de boulevard van Nice, het waren allemaal daders met een Europees paspoort of een langdurige verblijfsvergunning.”

“Je kunt schijnveiligheid organiseren door al je tijd en geld te besteden aan het plaatsen van hekken langs de grens, maar beter is het om ons de vraag te stellen: hoe komt het dat mensen die hier zijn geboren of al heel lang wonen tot zulke actie overgaan?”

“Als het gaat om asiel en migratie moeten we ook eens ophouden het probleem te versimpelen tot een gat in de grens. Daar gaat het helemaal niet om. Die mensen komen om een reden.”

“Verschrikkelijk frustrerend, maar als Europarlementariër kan ik alleen nog proberen de pijnlijkste stukjes van het vluchtelingenbeleid een heel klein beetje te verzachten.”

Op televisie was te zien hoe u na het Hongarijedebat wat ongemakkelijk een staande ovatie van het parlement in ontvangst nam.
“Je kunt toch moeilijk je armen in de lucht steken.”

Vond u het moeilijk uzelf in de plooi te houden?
“Veel mensen vonden dat ik mezelf niet in de plooi heb gehouden. Ik heb alleen even mijn hoofd in mijn handen gelegd, maar ik heb me onvoldoende gerealiseerd dat die camera voortdurend op mijn smoel stond.”

“Sommigen vonden het niet netjes dat het parlement zich zo liet gaan. Ik vond het juist goed voor al die Hongaren die blij zijn met wat is gebeurd.”

Hongarije en Polen, waartegen ook een procedure loopt, hebben aangekondigd dat ze elkaar straks in de Europese Raad met een veto steunen om strafmaatregelen tegen te houden.
“Dat weten we al heel lang.”

Maakt u dat niet cynisch?
“Moet ik nu zeggen: het heeft toch geen zin?”

U heeft aangekondigd na deze periode te vertrekken.
“Maar dat is niet omdat ik niets zou hebben bereikt, want ik weet namelijk heel goed wat ik wél heb bereikt. Ik heb heel aardige wetgeving over conflictmineralen voor elkaar gekregen, mineralen die worden gebruikt om oorlogen mee te financieren. En daarna heel mooie wetgeving tegen witwassen.”

“Mijn punt is: ik heb straks tien jaar in het Europarlement gezeten en daarvoor tien jaar in de gemeenteraad. Je moet wel een beetje fris blijven. Het gebeurt me iets te vaak dat ik denk: hebben we al geprobeerd, werkt niet. Ik kan het op routine nog heel lang volhouden, maar verzin ik dan nog iets nieuws? Neem ik nog een initiatief?”

Ziet u het vaak: politici die te lang blijven?
“Er zijn er veel die zich het schompes werken, maar ik denk in Brussel ook wel bij sommige politici: het is maar goed dat je ver van huis bent, want dan hoeft niet iedereen te zien hoe je de kantjes ervanaf loopt.”

“Ik zag het mezelf gewoon niet nog eens vijf jaar doen. Het is nogal een ritme. Ik ben al negen jaar door de week van huis weg en vaak ook in het weekend.”

“In Brussel leid ik een erg simpel bestaan: ik werk tot laat door, dan haal ik wat Tupperware uit de vriezer en ga ik op tijd naar bed.”

Dat klinkt wel heel treurig.
“Nee hoor, zo hou ik mezelf gezond. Het is heel aantrekkelijk om elke avond met anderen in een restaurant te zitten met een wijntje en een trijntje, maar als ik dat doe, kom ik op donderdagavond thuis bij mijn vriend en zeg ik het hele weekend geen boe of bah meer. Dat is niet leuk.”

Werkt u niet gewoon te hard?
“Het is nog maar tot juli.”

Heeft u er veel voor moeten laten?
“Ik zie mensen te weinig, maar ze pikken veel van me. Dat is fijn.”

U heeft geen kinderen.
“Daar heb ik nooit zo’n behoefte aan gehad. Maar dat het hard werken is, dat klopt wel. Misschien is dat ook wel een reden om te denken: nu even wat anders, nu iets meer voor mezelf gaan leven.”

Verlangt u weleens terug naar de Amsterdamse gemeenteraad?
“Ik denk er altijd aan als ik door de stad fiets. Dan zie ik die lelijke bult op de opera en denk: trekkenwand! De decorwanden hangen daarin. Dat moest moderner. We hebben daar als gemeente allejezus veel geld in gestopt.”

“Wist je dat er in Amsterdam nog steeds Sargentinibanen zijn? Ja, man. Toen in Den Haag de gesubsidieerde Melkert­banen werden opgeheven, hebben wij er hier tachtig gered in de culturele en welzijnssector.”

“Pas toen ik weg was, kwam ik erachter dat de sociale dienst die tot Sargentinibanen heeft gedoopt. Ik kom soms nog mensen tegen die zeggen: mevrouw Sargentini, ik heb uw baan.”

Uw broer vertelde dat uw ouders u al naar demonstraties meenamen toen hij vijf was en u zeven.
“Vredesdemonstraties op Woensdrecht, de grote antikernwapendemonstratie van 1981 op het Museumplein in Amsterdam. We zijn er maar even geweest, want mijn moeder was een weekendje weg met vriendinnen en mijn vader wilde nog naar het natuurvriendenhuis in Wijk aan Zee. Die ging niet het hele weekend thuis zitten met ons als mijn moeder op stap was.”

Nee, hij sleepte u mee naar linkse demonstraties.
“Nou en? Een kind gaat toch gewoon mee naar waar hij mee naartoe wordt genomen? Wat is daar mis mee? Ik had hele leuke ouders die overal een avontuur van maakten.”

“In de jaren tachtig demonstreerden we voor beter onderwijs. Als andere kinderen een dagje vrij hadden omdat er werd gestaakt, stond ik op het Malieveld voor een demonstratie van de onderwijsbond.”

Boos?
“Helemaal niet. Ik moest op zondag ook mee met mijn moeder naar de handbalclub. Dat vond ik een stuk vervelender. Het had niet zo’n ideologische lading. Zij gingen erheen en wat doe je dan met de kinderen? Die neem je mee. Zo werkte dat.”

“Wij waren ook niet hardcore. Wij gingen naar demonstraties waar zo’n beetje heel Nederland heen ging als je een warm kloppend links hart had. Heel gezellig. Ik zat zelf bij de Nivon. Leuk: weekendjes weg, kampvuurtjes stoken en debatteren. Zo rolde ik in de politiek.”

Hoe kwam uw vader zo links?
“Geen idee, ik kan het hem niet meer vragen, want hij is twee jaar geleden overleden. Van zijn vader had hij het niet. Hij was bewust, lid van Natuurmonumenten, Greenpeace, Wees Wijs met de Waddenzee. Wij hadden thuis geen auto. Wij gingen met rugzakjes op in het openbaar vervoer.”

“Als we naar familie gingen op Ooltgensplaat op Goeree-Overflakkee, gingen we vanuit Buitenveldert, waar wij woonden, eerst naar CS, dan namen we de trein naar Rotterdam en daar de metro naar Zuidplein om vervolgens een bus te pakken naar de plaats van bestemming.”

“Is dat zielig? Bij andere mensen kregen de kinderen ook vaker priklimonade. Daar kom je als kind best overheen, hahaha. Andere kinderen gingen op vakantie met de klapcaravan, wij vlogen naar Noorwegen.”

“Wij deden spannende dingen, zaten in het buitenland in de trein of strandden ergens in the middle of nowhere en moesten dan met het hele gezin liften omdat de bus toch niet kwam.”

Wat gaat de toekomst brengen als u straks het parlement verlaat?
“Dat weet ik niet. Eerst maar eens een stuk wandelen.”

Alleen niet in Hongarije.
“Nee, dat nog even niet.”

Beeld Hanna Snijder

Judith Sargentini
13 maart 1974, Amsterdam

1978-1986 Twaalfde Montessorischool, Amsterdam
1986-1992 Spinozalyceum (gymnasium), Amsterdam
1992-1999 Studie geschiedenis Universiteit van Amsterdam
1991-1992 Bestuurslid Dwars (jongeren­organisatie GroenLinks) en daarvoor actief bij de PSJG (jongerenorganisatie PSP)
1995-1996 Secretaris van de Landelijke Studenten Vakbond
1999-2009 (Duo-)gemeenteraadslid Amsterdam (vanaf 2006 fractievoorzitter) voor GroenLinks
2000-2007 Nederlands Instituut voor Zuidelijk Afrika
2007-2009 Consultant voor Eurostep
2009-heden Lid van het Europees Parlement (2009-2013 voorzitter GroenLinksfractie)
2018 Rapporteur over Hongarije voor het Europees Parlement

Judith Sargentini woont samen in Amsterdam-Centrum

Een nog jonge Judith Sargentini Beeld –